donderdag 26 januari 2012

Stroom

Karin Ramaker organiseert elke week de WOT (Write On Thursday), een creatieve schrijfopdracht rond één enkel woord. Omdat het vandaag Gedichtendag is, is de uitdaging dit keer om in dichtvorm te schrijven. Het woord van deze week is STROOM. Daar had ik gisteren toevallig al toepasselijke gedachten over. Vandaag heb ik geprobeerd ze om te vormen tot een gedicht.

PING
Kijk aan, een brandend lampje
PING
Zomaar een goed idee

Maar stel een writersblock verlamt je?
Hoe bereik je: weg ermee?

Ooit een lampje aangekregen
door blindstaren, urenlang?
Ooit de kleinste vonk verkregen
met in elke hand een wang?

Ideeën bedenk je niet, die krijg je
Ze willen groeien bovendien
Net als alle levende wezens
moet je ze van voedsel, licht en warmte voorzien

Dus neem een douche en ga naar buiten
Eet inspiratie, een hele tros
Ze willen ook nog eens de ruimte
Dus stop met denken, laat het los

Steek dan de stekker van je dromen
in het stopcontact binnenin
Laat de energie geduldig stromen
Je hoort vanzelf een keertje: PING!

woensdag 11 januari 2012

De jongen die dapper genoeg was

Een verhaal over hoe het vooral onze angst is om te krijgen wat we willen, die ons ervan weerhoudt te krijgen wat we willen.

Diep in het gebergte van Cantos lag een geheime grot, die op een dag ontdekt werd door de bewoners van een klein dorp in de buurt. De toegang tot de grot werd afgesloten door een enorme, ondoordringbare deur. De fantasie van de dorpelingen sloeg meteen op hol: er ging vast een schat achter verscholen! En inderdaad, zo concludeerde de dorpswijze, die als enige de inscriptie kon lezen die in de deur was aangebracht. In de grot zouden zich rijkdommen bevinden waarvan één man een leven lang met zijn gezin zou kunnen leven. Maar, zo zeiden de woorden, die rijkdommen waren bedoeld voor iemand die geen angst kende. Alleen voor zulk een persoon zouden de deuren zich openen.

Toen het nieuws over de schat bekend werd, spoedden de dapperste jagers van het dorp zich naar de grot. Het waren sterke mannen, die de grootste gevaren getrotseerd hadden en elke week weer hun leven waagden om in het onherbergzame gebied voedsel voor hun gezinnen te vangen. Als er iemand zonder angst was, moest die zich onder hen bevinden. Eén voor één traden de jagers toe tot de imposante deur. Maar zodra ze ervoor stonden, overviel hen een enorme angst. Met bonzend hart wachtten ze af of de deur zich voor hen zou openen. Er gebeurde niets. Toen ook voor de laatste jager de deur gesloten bleef, keerden de mannen terug naar het dorp. De oude wijze zou het wel verkeerd gelezen hebben. Ze besloten de volgende dag terug te keren om de deur te forceren. Of misschien was er nog een andere ingang.

De dappere mannen van het dorp probeerden een week lang om bij de schat te komen. Ze probeerden de deur te rammen, gebruikten buskruit en klommen door de steilste ravijnen om een andere ingang te vinden. De helft van hen sneuvelde daarbij. Zij die het overleefden, keerden elke dag onverrichter zake naar huis. Inmiddels had het nieuws ook de stad bereikt en de regent stuurde zijn dapperste soldaten om de deur te openen. Maar ook die werden bevangen door angst zodra het hun beurt was. De toegang bleef gesloten.

In de maanden die volgden kwamen er vanuit het hele land mannen en vrouwen die dachten moedig genoeg te zijn voor de verborgen schat. Er waren vrouwen die veertien, zeventien en zelfs eenentwintig kinderen gebaard hadden. Het waren niet voor niets de vrouwen die kinderen kregen, dus wie waren nu de dappersten? Maar ook hen zakte de moed in de schoenen zodra ze de deur in het oog kregen. Er waren mensen die hun leven gewaagd hadden om een ander te redden, schrijvers van kritische pamfletten, ontdekkingsreizigers, huurlingen, handelaren die grote investeringen hadden gedaan, wetenschappers die gewaagde experimenten hadden uitgevoerd. Uiteindelijk kwamen er zelfs mensen die geen enkele reden konden bedenken waarom ze zichzelf moedig vonden en die het gewoon maar wilden proberen. Maar niemand wist de deur tot de schat te openen.

Op een dag, toen eigenlijk niemand meer een poging wilde wagen, verscheen er een jongen van een jaar of veertien. Hij was smerig, mager en stonk een uur in de wind. Hij bewoog zich schuw en zijn fluisterzachte gestamel was nauwelijks te horen. De dorpelingen lachten hem uit. Zo’n hoopje ellende zou wel de laatste zijn met voldoende moed. Ze gaven hem een paar muntstukken en stuurden hem terug naar de stad. Maar de jongen hield vol dat hij naar de grot wilde. Uiteindelijk wees iemand hem de weg en de dorpelingen, die wel in waren voor een lachertje, liepen met hem mee.

Bij de grot aangekomen ging de jongen voor de deur staan. In tegenstelling tot al zijn voorgangers voelde de jongen geen enkele angst. Hij was na zijn geboorte te vondeling gelegd. Hij had nooit ouders gehad en nooit liefde gekend. Hij was opgegroeid in tehuizen waar stokslagen talrijker waren dan maaltijden. Op zijn negende was hij gevlucht, de straat op. Als zwerver had je een onderkomen nooit langer dan een nacht en vaak zelfs korter. Altijd hongerig, at hij voedsel dat hij vond meteen op. En van de sporadische geldstukken die hij kreeg kocht hij meteen voedsel. Vertrouwen kon hij niemand. Alle mensen die voor de deur hadden gestaan, hadden ooit in hun leven wel iets dierbaars bezeten wat ze ook weer kwijtgeraakt waren. Of dat nu een huis, een geliefde, kinderen of een baan was geweest. En dus werden ze steevast bang bij het vooruitzicht iets te krijgen wat zo graag wilden hebben. De jongen had echter nooit geleerd wat het is om iets te bezitten en kende dus ook de angst niet om iets kwijt te raken. Voor deze jongen begon zich langzaam de deur te openen die voor iedereen gesloten was gebleven.

Van het goud dat in de grot lag kon de jongen inderdaad de rest van zijn leven rondkomen. Hij kocht een klein huisje aan de rand van het dorp en maakte in de loop van de tijd vrienden. Toen hij zeventien was vond hij een vrouw die hij liefhad en die hem liefhad. Samen kregen ze vijf kinderen en ze leefden lang en gelukkig. Bang om al die rijkdom kwijt de raken was de jongen nooit. Hij had zo lang voor zichzelf gezorgd en overleefd in zulke barre omstandigheden, dat hij wist dat hij ook zonder zijn nieuwe schatten kon leven, hoe dierbaar ze hem ook waren. Zijn grootste schat was het leven zelf. Dat besef was een rijkdom die hij altijd al had gehad en nooit meer kwijt kon raken.