woensdag 28 mei 2014

SPROOKJE VAN MOEDER DE GANS

OFWEL: DE KUNST VAN BEGINNEN EN OPHOUDEN

Er was eens... een schone spinster. Een heel fanatieke schone spinster, mag ik wel zeggen. Ze spinde uren op een dag. Want ze had acht kilometer draad nodig om bomen te maken van wol.

De eerste vier kilometer ging dat heel ontspannen. Ze had nog zoveel voor de boeg, dat ze aan het eindpunt niet eens denken durfde. Als vanzelf richtte ze zich steeds alleen op het stukje dat ze die dag kon doen. Daardoor raakte ze noch ontmoedigd, noch gehaast.

Tot ze de eerste vier kilometer achter de rug had. Toen begon ze opeens als een maniak te werken. Vier uur spinnen op een dag werden er vijf, toen zes, toen zeven. Zelfs als ze overdag lekker opgeschoten was, ging ze 's avonds nog door. Tijd om rustig te eten nam ze niet meer en ook aan haar broodnodige dagelijkse wandeling kwam ze niet meer toe. Alles moest wijken voor het spinnen. 's Avonds tolde haar hoofd, waren haar vingers gekerfd van de snijdende draad en deed haar rug van onder tot boven zeer van het lange zitten. En nog was ze niet tevreden over de voortgang die ze had gemaakt. "Ik wil het af hebben," riep ze uit. "Ik ben het zat, ik moet nog zoveel!" Het liefst wilde ze het bijltje erbij neergooien.

Op dat moment vloog er een troep ganzen luid gakkend voorbij haar raam. Het deed haar denken aan een dagdroom die ze een jaar daarvoor had gehad, na het vinden van een ganzenveer.

De schone spinster kwam vaak veren tegen op haar wandelingen. Soms nam ze die mee, zonder zelf te weten waarom. Iets zei haar dan gewoon de veer op te rapen. Zo ook die ene dag een jaar geleden. Het was vroeg in de lente en de dijk waar ze liep lag bezaaid met veren van de ganzen die er broedden. De meeste liet ze liggen, maar er was één veer die haar aandacht trok. Ze raapte hem van de grond en stopte hem in haar jas, waarna ze haar wandeling vervolgde.

Thuis gekomen haalde ze de veer uit haar jas en bekeek hem eens aandachtig. Het was een ganzenveer als alle andere, grijsbruin met een beetje wit. Klein en niets bijzonders. In een opwelling sloot ze een moment haar ogen, terwijl haar vingers de veer losjes omklemden. En opeens bevond ze zich hoog in de lucht, vliegend met grote grijs-witte vleugels. Het waren de vleugels van een gans. Beneden zich zag ze de rechthoekige akkers en weilanden van de polder, in een ruitenpatroon verdeeld door honderden slootjes. Even verderop streek ze neer en begon te grazen. Ze was een grote, dikke gans, zag ze, weldoorvoed, sterk en rond. Een ‘Moeder de gans’.

Door de ogen van Moeder de gans zag de schone spinster hoe een gans leeft. En wat zij daarvan kon leren: “Reis je leven zonder ultieme bestemming. En zonder allerhoogste einddoel. Reis slechts het seizoen volgend. Op zoek naar voedsel om deze winter door te komen. Nooit heen, nooit terug. In het voorjaar slechts uitkijkend naar een plek, nooit naar dé plek, voor wat je die lente te creëren hebt.” De schone spinster worstelde ook in die dagen weer eens hevig met haar neiging om te veel in de toekomst te leven en was net weer vastgelopen in de grootse, verre doelen die ze zichzelf steeds stelde. De boodschap was duidelijk. Toen en nu weer.

Ze dankte de ganzen voor hun herinnering en richtte zich weer op de stukjes werk die ze die dag kon doen. Ze nam tijd om te eten en genoot tussen het spinnen door van haar dagelijkse wandeling. Het project vorderde gestaag. Iets langzamer dan voorheen, maar 's avonds ging ze naar bed met een goed gevoel in lichaam en geest.

Zo leefde de schone spinster in het nu en gelukkig. Af en toe geholpen door moeder natuur en een flinke dosis fantasie. Zo binnen, zo buiten en zo buiten, zo binnen.

1 opmerking:

  1. we zijn nooit te oud om te leren maar dit hebt je heel mooi verwoord.

    BeantwoordenVerwijderen