Vorige winter ontdekte ik goudhaantjes in de ene hectare bos die ons dorp rijk is. Deze kleinste vogeltjes van ons land, met hun geel-zwarte (kippetje) of oranje-zwarte (haantje) petje, zouden een verre nicht en neef van de kolibrie kunnen zijn, zoals ze al biddend in de lucht de insecten van takken en twijgjes afsnoepen. Broeden doen ze alleen op de zandgronden en een groot deel van het jaar zie je ze dus niet hier in de polder. Maar ook nu logeren ze alweer een paar maanden in mijn geliefde bos en ik heb al heel wat kwartiertjes van ze kunnen genieten. Schuw zijn ze helemaal niet, wat maakt dat we regelmatig opeens oog in oog staan. Maar ook als dat niet gebeurt, is het niet moeilijk om de meute te vinden, foeragerend tussen het bladerloze struikgewas. Hun zachte, hoge roep is onmiskenbaar. Zo heeft zo'n piepklein bos dus ook nog voordelen.
Al een hele tijd wilde ik de koddige beestjes eens tekenen. Maar ik had te veel last van mijn hoofd om die concentratie zonder schade op te brengen. En dus moest ik geduld hebben. Maar vorige week kon ik me dan eindelijk een paar uurtjes 'studeren' permitteren. Gebruik makend van zelf geschoten foto's, uiteraard. Wat word ik daar blij van!
Al een hele tijd wilde ik de koddige beestjes eens tekenen. Maar ik had te veel last van mijn hoofd om die concentratie zonder schade op te brengen. En dus moest ik geduld hebben. Maar vorige week kon ik me dan eindelijk een paar uurtjes 'studeren' permitteren. Gebruik makend van zelf geschoten foto's, uiteraard. Wat word ik daar blij van!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten